omnicat: (voor Nederlandstalig spul)
Omnicat ([personal profile] omnicat) wrote2008-03-23 12:25 am

FIC: Halloween Herrie II [Harry Potter, Sluipers]

Hoofdstuk Twee; En Raak Ze Weer Kwijt...

Peter wrong nerveus in zijn handen. ‘Weet je zeker dat dit een goed idee is, Sluipvoet?’ piepte hij.

‘Ik zie niet in waarom ik daar antwoord op zou geven. Dat heb je zelf namelijk al gedaan.’

‘Hè?’

‘Ik ben Sirius Zwarts. Natuurlijk weet ik het zeker!’

Peter kreunde.

‘Goed dan, ben je er klaar voor?’

Peter kreunde tragischer.

‘Geweldig! Op mijn teken, wacht tot ik aangeef dat de kust veilig is.’

Peter kreunde nog wat terwijl Sirius uit hun alkoof glipte en verdween in de massa die de hal verstopte. Terwijl hij wachtte schoten zijn ogen van de ene naar de andere kant en hield hij zijn oren gespitst, totdat hij iets hoorde dat niets anders kon zijn dan de ontploffing van een mestbom. Sirius had dus een geschikt slachtoffer gevonden: een Zwadderaar met een open tas. Even vroeg Peter zich af of het slachtoffer naïef genoeg was geweest om met een open tas rond te lopen, of dat Sirius een trucje uit had moeten halen. Maar het geschreeuw dat opsteeg aan de voet van de grote, marmeren trap herinnerde hem eraan dat hij nog werk te doen had. Hij moest de eer van de Sluipers hoog houden, en Sluipers deden gewoon niet aan halfbakken afleidingsmanoeuvres.

Sirius zou hem villen als hij het verknalde.

Dus stapte Peter uit zijn veilige nis om te doen wat hij was opgedragen. Voor het goede doel: de meerdere eer en glorie van de Sluipers. Ondertussen ging Sirius er als een haas vandoor.




‘Zo gaat dat natuurlijk niet, meneer Lupos. Probeer het nog eens.’

‘Zo?’

‘Probeer wat meer kracht achter je stoot te zetten, en laat de beweging dan losjes uitglijden.’

Met zijn oor tegen de deur en zijn toverstok tegen zijn vrije slaap gedrukt, schudde Sirius van het geluidloze lachen. Met deze afluisterspreuk kon hij heel goed horen dat er niets intiemers dan het zwaaien van toverstokken aan de gang was in de lerenkamer, maar als ze toch eens wisten hoe suggestief hun gesprek klonk...

‘Nee, nee, meneer Lupos, wees voorzichtig! Beheers je, zo steek je nog eens iemand een oog uit.

Sirius kwam overeind en zette zich schrap. Hoe leuk zijn huidige tijdverdrijf ook was, en hoeveel chantagemiddelen hij ook over Anderling kon verzamelen, hij had maar kort de tijd totdat Wormstaart gepakt zou worden. Hij voelde aan zijn gezicht om zich ervan te verzekeren dat het echt zo serieus stond als de bedoeling was, haalde diep adem, deed een stap terug, en gooide zichzelf tegen de deur.

‘Professor, iemand heeft een mestbom laten ontploffen in de hal!’ riep hij uit zodra hij de kamer instormde.

Remus zag er betrapt uit, maar Sirius had even geen ogen voor zijn vriend. Anderling verwelkomde hem namelijk met de punt van haar toverstok. Sirius wist maar net zijn handen in de lucht te krijgen, in plaats van rond zijn eigen stok.

Rustig aan, er is geen reden om zo paranoïde te zijn, ik been geen Dooddoener, dat zweer ik, ik ben gewoon een arrogante kwast uit Griffoendor die niet weet wat goed voor hem is, zei hij tegen zijn leraar met zijn wijd opengesperde ogen, terwijl hij stukje bij beetje achteruit schuifelde. Anderling kalmeerde zichzelf snel en schraapte haar keel.

‘O, ben jij het, meneer Zwarts. Je liet me schrikken. Doe dat alsjeblieft niet nog eens, ik zou niet graag verantwoordelijk worden gehouden voor de mogelijke gevolgen. Mestbom?’ vroeg ze scherp. ‘En waarom zou jij naar een leraar rennen om de ontploffing van een mestbom te melden, meneer Zwarts?’

‘Omdat ik hem niet af heb laten gaan!’ Hij stampte van frustratie met zijn voet en vervolgde giftig: ‘Echt, professor, de situatie zag er hoogst onstabiel uit. Wie dit ook gedaan heeft was een amateur. Ik zag minstens één eerstejaars Zwadderaar onderuit gaan, dus misschien zijn er slachtoffers.’

‘O, spaar me.’ zei Anderling kortaf. Ze gaf een zwiep met haar staf om de tafel op te ruimen waar zij en Remus aan zaten, en stond op.

‘Maar professor, hoe zit het dan -’ Remus klonk bijna wanhopig.

‘We vervolgen dit later wel, meneer Lupos. Ik laat je weten wanneer. Oefen in de tussentijd.’ zei ze terwijl ze langs Sirius de deur uit glipte. De zwartharige jongen keek haar na en wendde zich tot zijn vriend toen ze it het zicht was, waarbij hij zijn jaloerse masker afzette en verving voor een brede grijns. Die grijns werd iets kleiner toen hij zag dat Remus eruitzag alsof hij niet precies wist hoe hij zich moest voelen, maar geneigd was te kiezen voor “kwaad”.

‘O nee, ik ben te laat! Je bent al bezweken aan de humorloosheid en bent een brave borst geworden.’ Hij viel op zijn knieën en begroef met een tragische jammerklacht zijn handen in zijn haar.

‘Waarom deed je dat verdomme, Sluipvoet?’ schreeuwde Remus zowat.

Sirius schrok van zijn stem. Remus die schreeuwt: slecht. Remus die vloekt: slecht. Remus die eruit ziet alsof hij probeert er niet kwaad uit te zien: slecht. Remus die er helemaal niet dankbaar uitzag: slecht. Remus die hem Sluipvoet noemde: goed. Conclusie: geen duidelijke conclusie mogelijk.

‘Om jouw verdomde hachje te redden!’

‘Wie heeft gezegd dat mijn hachje gered moest worden?’

Sirius staarde zijn vriend ongelovig aan. ‘Bedoel je dat je denkt dat het niet nodig was? Goeie genade, ik was echt te laat.’

Remus zag eruit alsof hij met zijn vuisten op tafel wilde beuken, het massief houten blad doormidden wilde slaan en dan Sirius’ toverstaf in zijn maag wilde steken. Gelukkig keek hij Sirius, die wist hoeveel kracht zich in dat schijnbaar ondervoede lijf van hem bevond, alleen maar moordlustig aan. Remus was te goedaardig en beheerst om zijn woede op iemand anders af te reageren, een feit waar Sirius zich wel bewust van was en dat hij dankbaar uitbuitte. Het was tenslotte voor zijn eigen bestwil.

‘Okee, jij je zin. Geen geintjes.’ zei Sirius, die weer ging staan. Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek Remus duister aan. ‘Wat was je in vredesnaam aan het doen en waarom was het zo verdomd belangrijk dat je je zo gedraagt?’

Remus’ mond ging een paar keer open en dicht voordat hij in staat was te praten. ‘Dat gaat jou niet aan.’

‘Ik wil weten waarom je niet wil dat ik je red, Maanling, dus het gaat me wel aan.’

‘Ik heb er nooit om gevraagd gered te worden! Noem je dit redden? Dit gaat me nooit een tweede keer lukken...’ Remus zag eruit alsof Sirius tijdens een razende storm op open zee zijn reddingsboot had gepikt. Zijn woede viel langzaam uit elkaar.

Sirius was er ondertussen van overtuigd dat Remus net bij Anderling was geweest vanwege een straf. Dat hij veel te Griffoendor was voor zijn eigen bestwil was niet iets waar Remus moeite voor moest doen, zoals hij het deed lijken. Het was meer een irritante gewoonte. Net als Lily voor hem ging hij een lijst met mogelijke verklaringen af en verwierp ze allemaal. Er bleef maar één optie over...

‘Denk aan de Code, Maanling.’ zei hij met een stem die wel van staal leek. ‘Wij zijn de Sluipers. Maanling, Wormstaart, Sluipvoet en Gaffel zullen daarom geen geheimen voor elkaar hebben. Ze zullen hun vrienden vertellen wat hen dwarszit en ze zulen luisteren wanneer diezelfde vrienden hen iets vertellen.’ Hij legde expres de nadruk op het woord ‘vriend’.

Remus wierp hem een gekwelde blik toe voordat hij zich in schaamte afwendde, en haalde een hand door zijn haar. ‘Ik beroep me op het wettelijke recht op privacy.’

‘Afgewezen omdat ik vind dat je niet in staat bent goed voor jezelf te zorgen.’

‘Het heeft niets te maken met de Sluipers, Sirius...’ Van moordzuchtig naar smekend in minder dan twee minuten. Kijk, dat was nou wat Sirius zo leuk vond aan Remus. Ze compenseerden de gebreken in elkaars gezonde verstand. Hoewel hij moest toegeven dat Remus meer niet-bestaand gezond verstand van Sirius en James opvulde dan ze ooit terug zouden kunnen geven.

Sirius besloot dat het tijd was om vuil spel te spelen. ‘Ren nou niet weg, Remus. We zijn je vrienden, we zullen je niet kwetsen. Ik wil je gewoon helpen.’ zei hij zachtjes.

Remus liet zijn hoofd hangen en mompelde: ‘Vuil hoerenjong...’ Sirius was er zeker van dat de bleke jongen nog wist hoezeer hij ervan genoot zijn moeder beledigt te horen worden. ‘Verdomme Sirius... alsof dit nog niet moeilijk genoeg is zonder...’

‘Geloof me, het is makkelijker wanneer je eenmaal opgebiecht hebt.’

‘Nietwaar,’ mompelde Remus duister. ‘Tuurlijk, jullie zijn m’n vrienden, maar ik ken jullie...’

‘Je hebt de regels overtreden, nietwaar?’ zei Sirius simpelweg.

‘Hoepel toch op met die regels, ik ben een Sluiper!’

Opportunisme! Was er dan toch nog hoop voor hem? ‘Kom kom, Maanling, je weet dat die regels voor je eigen welzijn in zijn gesteld. We hebben je niet gestraft toen je destijds met Slakhoorn alle schuld op je nam omdat we dachten dat je het verdiende nog meer na te blijven.’

Remus keek hem vreemd aan.

‘Wat, heb ik iets verkeerds gezegd?’

Daar ben je toch niet voor gekomen, of wel?’

Sirius trok een wenkbrauw op, wat hem een humorloos gegrinnik opleverde.

‘O alsjeblieft zeg, dacht je nou echt dat ik stom genoeg ben om achter jullie rug om afspraken te maken terwijl die maatregelen nog van kracht zijn? Ik heb het je al gezegd, Sirius, dit heeft nits met de Sluipers te maken.’ zei Remus, en voegde er, bijna alsof het toen pas bij hem opkwam, een bitter gemompel aan toe: ‘Ze hebben het alleen wel verknalt.’

Het zou te zacht uitgedrukt zijn om te zeggen dat Sirius dit niet had verwacht. Iets dat niet te maken had met de Sluipers? Ondenkbaar! Wat had Remus (of liever gezegd, Sirius zelf, hoewel dat op dat moment niet bij hem opkwam) anders? Andere vrienden? Nauwelijks. Familie? Remus had het gevoel dat hij een last voor ze was, Sirius kon de zijne niet uitstaan. Vriendinnetjes? Alsof hij niet wist hoe die in elkaar zaten. Goed voor een beetje vermaak zo nu en dan, maar vergeleken met de Sluipers waren ze geen knoet waard. Het zou toch niet...

‘Vertel me alsjeblieft niet dat je verliefd bent op Anderling.’ zei hij zwakjes. Hij begon een beetje groen te zien.

‘Wat zullen we... Gadverdamme! Hoe kom je nou weer op dat idee?!’

‘Wormstaart.’ antwoordde Sirius prompt. ‘Er lag spul op tafel - chocolade en vreemde smurrie... chocolade, Remus!’

Remus’ huid verkleurde van zijn gewoonlijke ziekelijk bleke tint tot doodsbleek. ‘Die waren voor mij, niet voor haar! Ze had ze te voorschijn getoverd omdat het mij niet lukte.’

Er ontsnapte Sirius een verstikt geluidje voor hij de kamer uit vluchtte.

‘H - hee!’

Remus greep zijn toverstok en ging achter hem aan. Sirius was nergens te zien, maar Remus kon verderop iets horen dat leek op het geroffel van vier voeten, en zette koers in die richting. Toen hij een hoek omging die een donkere en nogal kille gang in leidde viel er plotseling een hand over zijn mond, gevolgd door een hand op zijn schouder die over zijn borst gleed en hem de schaduwen in trok, tegen iets zachts-maar-toch-hards aan. Mogelijkheden: Dooddoeners op zoek naar gijzelaars, monsterlijk gemuteerde plek schimmel, groot eng mensachtig ding, groot eng insectachtig ding, groot eng amfibisch ding, Foppe, gorilla uit Zwadderich, Sluipvoet...

Hij besefte dat hij tegen iemands borst gedrukt werd toen hij door een gat in de muur werd gesleept dat uit het niets leek te zijn gekomen (en dat waarschijnlijk ook echt gedaan had), en uitkwam in wat hij onmiddellijk herkende als een geheime gang.

‘Mhm-hwuw!’

De handen verdwenen plotseling en kwamen binnen een oogwenk weer terug. Nu drukten ze Remus met zijn schouders tegen de muur. De muur die vol zat met spinnenwebben, overblijfselen van dode insecten en wie weet wat voor andere troep.

‘Verdomme Sluipvoet, waar was dat voor nodig?! Laat me gaan -’

Maar Sirius ramde hem weer tegen de muur toen hij los wilde breken. ‘Maanling, luister naar me. Ik wil dat je kalm wordt, hard nadenkt en duidelijk antwoord geeft, okee?’ zei Sirius, wiens ogen groot waren en die er meer dan een beetje krankzinnig uitzag. ‘Is het mogelijk dat Anderling verliefd is op jou? Want dat zou heel Slecht zijn, Remus. Denk eens aan alle rimpels die ze onder die gewaden verborgen kan hebben! Je moet voorzichtig zijn, bij haar uit de buurt blijven.’

‘Sluipvoet... Sirius, doe normaal man! Ik heb haar gevraagd om die chocolaatjes te toveren - nee wacht, dat kwam er helemaal verkeerd uit -’

Sirius trok abrupt zijn handen van Remus af. ‘Dus je bent toch -’

Nee! Als je me nou eens mijn zinnen af liet maken zou je -’

‘O, dus nu wil je wel praten?’

‘Als ik zo kan voorkomen dat je conclusies trekt die je niet hoort te trekken, dan ja, dan zal ik je alles vertellen dat je verdomme wilt horen! Wil je nog steeds dat ik zeg dat het mijn geheime hobby is om me te verkleden als Celine Malvaria en haar oeuvre op te dragen aan de sterren van een maanloze nacht? Dit is je kans.’

Nee! Verman je Sluipvoet, hij probeert je te misleiden! Wat een goede leerling... ‘Misschien een andere keer, maat.’ zei hij met op elkaar geklemde kaken, terwijl hij van binnen kreunde van de teleurstelling. ‘Je probeert toch niet van onderwerp te veranderen? Wat heb je toch te verbergen, mijn beste Maanling?’

‘Het is niet... ik heb niet “iets te verbergen”, het is alleen...’ Remus haalde diep adem en opende zijn mond om Sirius eindelijk alles te vertellen, toen -

‘Ze dwingt je te zwijgen? Merlijns baard, wat moeten we nou? Perkamentus zal vast haar kant kiezen, en tot wie kunnen we ons anders wenden die enige bescherming kan bieden? Wie gelooft ons nou?’

‘Je doet het expres! Je verdraait mijn woorden zodat je een bekentenis uit me kan trekken.’

Sirius zuchtte. ‘Natuurlijk doe ik dat, Remus. Ik ben Sluipvoet, de berucht Sirius Zwarts, weet je nog? Nou, zeg eens, wat waren jij en ouwe Anderzeur aan het doen?’ zei hij grijnzend, terwijl hij zich dicht naar de toch al ongemakkelijk kijkende Remus toe boog. Hij liet zijn ene hand tegen de muur naast Remus’ hoofd rusten en haalde met de ander zijn toverstok tevoorschijn. ‘Dwing me niet je te dwingen, Maanling. Ik weet niet of ik me zelf onder controle zou kunnen houden.’

Remus’ ogen werden groot. ‘Dat zou je nooit doen.’

Sirius grijnsde vuil. ‘O jawel.’

‘Het gebruik van zulke spreuken is een onvergefelijke daad, Sluipvoet.’

‘Ik kan het met de hand doen als je dat liever hebt? Ik ben tenslotte al zo ver gegaan, het zou niet meer veel uitmaken als ik je nog mer lastig viel.’

Op dat moment deed Remus iets heel stoms: hij dook onder Sirius’ uitgestrekte arm door en vluchtte. Of liever gezegd, probeerde te vluchten. Voordat hij vijf stappen had kunnen nemen werd hij tegen de grond geworpen. Er werd een gewicht op zijn rug geplaatst, waardoor hij zich niet kon verdedigen tegen de kietelaanval die volgde. Het was maar goed dat ze zich in een geheime gang bevonden waar niemand hem kon horen schreeuwen.

‘Geef je het op?’ Zonder genade begroef Sirius zijn handen in de zijden van zijn vriend. ‘Of wil je meer?’

‘Stop, stop, stop! Aaaaggghaiihaha!’

Sirius stopte. ‘Dus je geeft je over?’

‘Nooit.’ hijgde Remus, en deed een dappere maar dwaze poging te ontsnappen. Sirius zuchtte, plantte zijn gewicht steviger op Remus’ rug, en ging door.

‘Okee, okee, ik geef het op!’

‘Brave jongen.’ Sirius kwam overeind en trok Remus bij zijn kraag overeind, waarna hij hem voor de zekerheid stevig vast bleef houden. ‘Nou, vertel op.’

Remus keek alsof hij dood wilde en mompelde iets.

‘Kun je dat herhalen? Ik hoorde je niet goed.’

Remus mompelde weer.

Sirius fronste. ‘Kun je dat nog eens herhalen? Ik weet zeker dat ik dat niet goed hoorde.’

Remus herhaalde zijn woorden tussen zijn tanden door. Sirius vormde geluidloos de woorden voor zichzelf, alsof hij hun echtheid wilde testen.

‘Onmogelijk.’ concludeerde hij.

‘En waarom dan wel?’ siste Remus kwaad.

‘Jij bent Remus! Remus gaat niet romantisch met meisjes om! Meisjes gaan niet romantisch met Remus om! Waarom zouden meisjes romantisch geïnteresseerd zijn in Remus?!’

Later zou Sirius beseffen dat dit was waar hij te ver was gegaan. Nee, niet later als in “toen Remus keek alsof hij in zijn gezicht geslagen was”, of “toen Remus’ gekwetste uitdrukking vervangen werd door een heel, heel kwade”, of “toen Remus Sirius een kaakslag gaf, waarmee hij Sirius, die niet had gedacht dat Remus ooit zulk geweld tegen hem zou gebruiken, volledig overrompelde”, of “toen Remus er zonder een verder woord vandoor ging, ondanks het verwarde en gefrustreerde geschreeuw van Sirius”, of zelfs “toen Sirius na een klein uurtje zijn hersenen te hebben gekraakt besloot Wormstaart te gaan redden, omdat hij er toch niet uit kwam wat Remus zo kwaad had gemaakt”. Nee, pas veel, veel later.




Het avondeten, dat gewoonlijk een van de meest gekoesterde momenten van de dagen op Zwijnstein was voor Sirius, was lang niet gezellig. Toen hij naar James toeliep, die aan de tafel van Griffoendor zat, vernauwde de jongen met de bril zijn ogen en concentreerde zich demonstratief op zijn stoofpot.

‘Gaffel?’

Hap, kauw, slik.

‘Hee, Gaffel! Ik praat tegen je! Weet je nog wie ik ben? Sirius Zwarts, je beste vriend?’

James keek eindelijk op. ‘Is er iemand gestorven terwijl ik weg was?’ zei hij lijzig, op een toon die duidelijk zei “laat me met rust als het iets minder heftigs is dan een geweldadige moord”.

‘Je maakt een grapje zeker? Dat is niet leuk, weet je, met al die Dooddoeners die de laatste tijd bezig zijn... Nee, maar ik ben erachter wat er met Remus aan de hand is, en -’

‘Niet geïnteresseerd.’ zei James luid, en ging terug naar zijn eten. Toen Sirius bleef proberen een reactie bij hem uit te lokken onderbrak hij doodleuk twee van zijn mede-Zwerkbalspelers en mengde zich in hun gesprek. Sirius had zin hem voor zijn kop te slaan met de knots van een trol.

Het gevoel werd nog eens versterkt toen Remus hem ook behandelde alsof hij niet bestond, en zich liever op een nogal meisjesachtig klinkend gesprek van Lily en haar vriendinnen concentreerde dan op Sirius.

Zijn haar bijna uitrukkend van frustratie ging Sirius helemaal in zijn knappe eentje zitten eten. Hij voelde zich verstoten. Hij wilde zelfs dat Madame Pleister Peter uit de ziekenvleugel had ontslagen, want dan had hij tenminste iemand gehad om tegen te tieren. Toen hij er eindelijk niet meer tegen kon (na zo’n drie happen), injecteerde hij zichzelf tussen een groepje derdejaars meisjes om tegen hen op te scheppen over hoe hij verantwoordelijk was voor de stunt in de hal van die middag, waarbij een van hun mede-Griffoendors rond had gerent om met verf gevulde mestbommen bij mensen in hun gezicht te duwen terwijl ze wegrenden van de eerste explosie, en die daardoor tot een nogal walgelijk uitziende pulp geslagen en vervloekt was.

Tegen de tijd dat de leerlingen naar bed gingen, kwam James zelf naar Sirius toe: hij had over de verfmestbommen gehoord.

‘Werkten ze?’ fluisterde hij opgewonden. Aangezien ze in hun eigen slaapzaal waren was het niet nodig om te fluisteren, maar het leek toepasselijk. ‘Hoe heb je dat voor elkaar gekregen, jongen?’

‘Ze werkten niet. Wormstaart zei dat er nauwelijks stank was. Maar dat was de bedoeling niet; ik ging voor de troep.’ legde Sirius uit, alle grieven vergeten. Hij legde daarna, tot hun beider vermaak, het hele plan aan James uit, en ging van daaruit door over zijn ontdekking omtrent de mysterieuze bezigheden van Remus.

James keek verbaasd. ‘Krijg nou wat, waarom heb je me dat niet eerder verteld?’

‘Ik heb het geprobeerd, maar je wilde niet luisteren.’ antwoordde Sirius droog.

James grimaste. ‘Ja, sorry daarvoor...’

‘Ah, geeft niet. Een heleboel mensen hebben zulke dagen. Je bent vast aangestoken door Lily en Maanling.’ zei Sirius met stemverheffing zodat Remus, die zojuist uit de badkamer kwam, hem zeker zou horen. De weerwolf trok een kwaad gezicht naar hem en klom in zijn bed, waarna hij de gordijnen dichttrok.

‘Och, kom op Maanling. Je weet toch dat we het niet zo bedoelen.’ zei James sussend. Hij liep naar het bed van zijn vriend to en gluurde door een spleet in de gordijnen naar binnen. ‘Maar je moet toegeven dat het bizar is. Ik bedoel, jij, die een meisje probeert te versieren!’

Maar voordat Sirius een waarschuwing kon geven schoot Remus’ vuist voor de tweede keer die dag uit. Terwijl James achteruit struikelde en probeerde zijn evenwicht te bewaren werden de gordijnen ruw dicht getrokken en zo vast getoverd.

 


Hoofdstuk Een: Neem Uw Posities In!
Hoofdstuk Twee: En Raak Ze Weer Kwijt...
Hoofdstuk Drie: Hergroeperen, En Snel
Hoofdstuk Vier: Dit Heet Een Botsing
Hoofdstuk Vijf: Ik Heb Het Jullie Gezegd - Dat Doet Pijn
Hoofdstuk Zes: Vandaag Spelen We Op De Tast
Hoofdstuk Zeven: Dat Zag Je Zeker Niet Aankomen
Hoofdstuk Acht: Dit Moet Een Droom Zijn
Hoofdstuk Negen: Gedraag Je Alsjeblieft
Hoofdstuk Tien: Wonder Boven Wonder