FIC: Halloween Herrie VI [Harry Potter, Sluipers]
Hoofdstuk Zes; Vandaag Spelen We Op De Tast
Peter vroeg zich af of Remus soms een zesde zintuig had, want hoogstens een minuutje nadat de weerwolf was vertrokken (Merlijn wist waarheen) klonken de stemmen van Sirius en James vanaf de overloop.
‘Weet je zeker dat het deze avond was?’
‘Ja. Ik snap echt niet waarom hij er niet was.’
‘Hoe het ook zij, dat was een verspilling van goed materiaal.’
‘Denk je dat echt? Dat gezicht van haar... ach, onbetaalbaar. Maar ik moet toegeven dat ze uiteindelijk een beetje eng werd.’
‘Denk je dat we het eerst aan Pleister hadden moeten vragen? Of, ikweenie, de Kaart hadden moeten controleren voordat we de bommen gebruikten?’
‘Laten we dat maar beter tussen ons tweeën houden, okee Gaffel?’
‘Dat is waarschijnlijk het verstandigst.’
Toen de deur openging besefte Peter opeens dat hij nog steeds op het bed van Remus zat. Geen wonder dat Sirius en James zo verrast waren. Je vindt niet iedere dag een mollige jongen die je “verdwenen uit het strijdgewoel” hebt bestempelt, zittend op het bed van een afvallige weerwolf alsof hij in die houding is gepetrificus totalusst.
‘Peet!’
‘Wormstaart, waar zat je toch man?’
‘N - nergens.’ piepte Peter.
‘Wat doe je op Maanlings bed?’
Peter sprong er zo snel vanaf dat het leek alsof het bed in brand stond.
‘Zijn de rode doxies weer in de jouwe terechtgekomen? Krijg wat, ik dacht dat we die kwijt waren. Misschien was dat fokexperiment toch niet zo’n goed idee, Sluipvoet.’
Sirius lette niet op. Hij keek van Peter naar de trap en zei ongemakkelijk: ‘Zeg Peter, jij bent zeker niet toevallig Remus tegengekomen, hè? Hij verdwijnselde zowat toen we hem beneden zagen.’
Peter maakte een piepend geluidje en wrong zich in de handen.
‘Bedankt, Peter. Dus, doe maar gewoon alsof ik hier niet ben geweest, of dat ik wegliep zodra ik je zag, of dat ik ook tegen jou heb geschreeuwd, wat dat betreft. Ik heb liever dat ze boos op me zijn omdat ze me een enorme klootzak vinden dan dat ze het goed willen maken uit medelijden.’
‘H - hij leek niet in de stemming om te praten.’ wist Peter te stotteren. Hij was zelf verrast met dat uitstekende antwoord. Geloofde Sirius het? Ja!
‘Typisch.’ mompelde hij. ‘Jammer.’
‘Goed zo.’ zei James.
De twee zwartharige Sluipers keken elkaar scherp aan.
‘Alsjeblieft, niet weer.’ zei Sirius uiteindelijk. ‘We wilden Wormstaart, we hebben hem gevonden, dus laten we er nou eindelijk gebruik van maken.’
James wendde zich brommend af.
‘Hoe sneller we dit gedoe op gang krijgen hoe sneller we het bewijs vinden dat je dierbare Evers helemaal veilig en single is, Gaffel.’
Met een geïrriteerde zucht gooide James zijn handen in de lucht in een gebaar van overgave. ‘Okee, okee. Licht jij Wormstaart in over het plan, ik ga douchen. Ik denk dat er een paar stukken mest in m’n shirt terechtgekomen zijn.’
Sirius keek hem na terwijl hij zijn spullen verzamelde en de badkamer in ging. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik haat het wanneer ik hem in het gareel moet houden. Het hoort andersom te zijn.’ zei hij met een zucht. ‘Ik snap echt niet wat hij in haar ziet. Tuurlijk, ze ziet er goed uit, maar die meid is een feeks! Maar het doet er ook niet toe.’ Hij wendde zich tot Peter toen ze hoorden dat het water begon te lopen. ‘Waar was jij verdomme, Wormstaart?’ eiste hij te weten. ‘We hebben bijna de ziekenvleugel opgeblazen om je terug te krijgen - en toen bleek je er helemaal niet te zijn!’
‘Ik was hier.’ zei Peter schaapachtig.
‘Lekker gevoel voor timing heb jij. Die ene keer dat we verwachten dat je blijft waar je bent, en dan smeer je hem! Maar we hebben je tenminste gevonden, kleine rat, en ik neem aan dat we daar blij om moeten zijn.’ Hij grinnikte om zijn eigen grapje, maar leek het niet bepaald grappig te vinden. ‘Luister goed Peet, ik zeg dit maar één keer. O, en ga voor de zekerheid maar even zitten.’
Sirius vertelde Peter wat er gebeurd was tijdens zijn afwezigheid. Hij merkte dat Sirius hem alleen de meest noodzakelijke feiten vertelde en angstvallig neutraal bleef, terwijl Remus, die had gepraat en gepraat alsof er een Ratelvloek over hem was uitgesproken, pijnlijk veel details had gegeven en overal waar het noodzakelijk leek schuldigen had aangewezen - hoewel hijzelf meestal dat laatste bleek te zijn. En toen vertelde Sirius hem over het nieuwste Grote Plan, en Peter was blij dat hij het advies om te gaan zitten had opgevolgd.
‘Ik moet Remus gaan bespioneren?’ herhaalde hij zwakjes.
Sirius knikte.
‘In mijn rattengedaante?’
Sirius knikte weer, en er verscheen een brede grijns op zijn gezicht.
‘Om uit te zoeken op wie Remus echt valt?’
‘Precies! Blij te merken dat we elkaar zo goed begrijpen.’
‘M - maar -’
Sirius trok een wenkbrauw op. ‘Wat? Je kunt het toch wel, hè?’
‘Nou ja... ik neem aan van wel, maar...’ Hij zag Sirius fronsen en slikte moeizaam. ‘Ik denk gewoon niet dat Remus op Lily Evers valt.’
Sirius vernauwde zijn ogen. ‘Waarom?’
Hij was er behoorlijk duidelijk over tegen mij. Maar dat kon Peter niet zeggen. Hij had het beloofd! Maar aan de andere kant, als hij Sirius wel vertelde wat Remus tegen hem had gezegd - een beetje maar, niet meer dan nodig was - hoefde hij Remus niet te bespioneren. Maar, Sirius kennende, zou hij alles moeten vertellen zodra de andere faunaat door kreeg dat als Remus Peter over Lily Evers had verteld, hij ook de rest had moeten vertellen. Sirius leek dat soort dingen soms te kunnen ruiken. Maar hij kon toch ook niet Remus gaan bespioneren! Remus was een vriend, en wat voor onzin er de laatste paar dagen ook aan de gang was geweest, het was onbeschoft om zijn zo kostbare privacy te schenden. Maar... maar, maar, maar. O, dilemma. Peter vond het niet prettig om met moeilijke keuzes te worden geconfronteerd. Omdat stress zulke verdachte dingen met zijn waarnemingsvermogens deed, was hij geneigd de verkeerde keuzes te maken. En het ergste was nog wel dat hij na afloop nog steeds niet kon zeggen of wat hij had gedaan het juiste was geweest...
‘Dat denk ik gewoon.’ zei Peter met een hulpeloos ophalen van zijn schouders, en zonder Sirius aan te kijken.
Sirius gromde. ‘Om eerlijk te zijn, ik ook niet. Maar het idee maakt Gaffel helemaal gek, en er valt gewoon niet met hem te leven als hij zo is. En wat voor kwaad kan het? Het ziet ernaar uit dat Maanling te koppig is om deze troep zelf op te lossen, dus dit kan alleen maar vooruitgang brengen.’
Peter keek net op tijd op om te zien dat Sirius er heel even uitzag alsof hij zichzelf moest overtuigen dat hij die woorden geloofde. Toen ging de deur open en kwam James naar buiten. Het water droop nog uit zijn haar toen hij zonder ceremonieel zei: ‘Doet hij mee.’, en daarmee Peter en Sirius op deed schrikken. Sirius keek naar Peter, die, na een laatste moment van twijfel, knikte.
‘Geweldig! Zie je wel Gaffel, ik zei het toch. We weten snel genoeg alles dat er te weten valt over de romantische escapades van Remus.’
‘Hm.’ Voor Peter leek het erop dat James niet te hoopvol wilde lijken. ‘Ik neem aan dat we beginnen zodra Remus zijn ronde als klassenoudste gaat lopen?’
‘We moeten weten waar hij is en Wormstaart achter hem aan krijgen zonder dat hij het merkt, dus moeten we een goede uitgangspositie hebben. Jij en ik mogen niet gezien worden, James, en als we een oogje in het zijl willen houden kunnen we Wormstaart de kaart niet meegeven om erachter te komen waar Remus zich ophoudt.’
Sirius en James namen het plan nog eens door, en de hele tijd kon Peter de gedachte niet afschudden dat het leek alsof er een bom was ontploft terwijl hij in de ziekenzaal lag. Een van Dreuzelmakelij, die dingen in kleine stukjes door de lucht smeet. Peter had het gevoel dat hij op zijn hoofd beland was.
Die avond was Peter Pippeling op mysterieuze - maar niet bepaald opvallende - wijze afwezig bij het diner. Als iemand het al vreemd vond dat Sirius Zwarts zijn schoot onder het eten af en toe korsten en stukjes vlees en groente voerde, waren ze ofwel Dooddoenerspionnen die niet wisten hoe ze hun werk moesten doen, ontbrak het hen aan meerdere zintuigen, of leden ze aan geheugenverlies.
James en Sirius hielden stiekem een oogje op Remus (hoewel James het niet voor elkaar kreeg zijn andere oog van Lily Evers, die naast de weerwolf zat, af te houden), en wachtten tot hij klaar was met eten en zou beginnen met wat hij ook deed wanneer hij niet bij zijn vrienden was. Voor zo’n scharminkel at Remus een hoop. Hoewel Sirius en James wisten dat zijn lycantropie ook buiten de dagen van de volle maan zijn tol eiste, waren ze al een dik kwartier chagrijnig aan het mompelen voordat Remus eindelijk klaar was. James was een haat tegen langzame eters aan het ontwikkelen.
Wormstaart was zich een beetje slaperig beginnen te voelen door zijn volle maag en de warmte van Sirius’ schoot - die gedachte zat hem niet eens meer dwars - toen hij abrupt in contact kwam met de grond.
‘Hij vertrekt, vlug! Achter hem aan, snel, snel!’ siste Sirius in de richting van zijn kruis. De Griffoendors om hem heen vertrokken geen spier.
Wormstaart schudde de sterretjes uit zijn ogen en keek rond op zoek naar de schoenen van Remus. Ze kwamen langs hem op weg naar de entreehal, en met een ongemakkelijke schok besefte Wormstaart dat hij een heleboel zou moeten rennen als hij Remus bij wilde houden in zijn rattengedaante. Merlijn, waarom had hij dat niet eerder bedacht - terwijl hij Sirius ervan probeerde te overtuigen dat het een belachelijk plan was, bijvoorbeeld. Onopgemerkt rondsluipen en mensen volgen die zelf al vertraagd werden doordat ze onder een mantel verstopt zaten was één ding, iemand proberen te volgen die eerder haast had was iets heel naders. De voet van Sirius herinnerde hem eraan dat hij beter zo snel mogelijk kon gaan rennen, omdat hun plannen anders verknalt zouden zijn voordat ze zelfs maar van start waren gegaan.
Innerlijk piepend rende Wormstaart, benen van studenten en poten van tafels ontwijkend zo goed en kwaad als het ging. Zo’n driekwart onder de tafel van Griffoendor door kwam hij net goed op gang toen het feit dat hij onder een tafel door rende, in het lichaam van een rat, tussen talloze voeten door, en dat dit nooit goed kon gaan, zich liet gelden. Iemand zette de voet waar Wormstaart onderdoor wilde duiken net iets te snel neer en trapte op zijn staart. De doordringende gil die hij slaakte veroorzaakte een kabaal van bestek en borden bovenop de tafel. Verscheidene voeten bewogen (uit zijn buurt, gelukkig) toen hun eigenaren opsprongen, en luide, geschrokken stemmen weerklonken.
Wormstaart dook achter een tafelpoot. Zijn kraaloogjes traanden van de pijn. Een vlugge blik naar de open ruimte tussen de Griffoendor tafel en de deuren van de eetzaal toonde dat de schoenen van Remus op het punt stonden in door die deuren te verdwijnen. Paniek sloeg door hem heen, en na een ogenblik van verlammende onzekerheid begon de rattenfaunaat te rennen, de chaos boven en om hem heen gebruikend om onopgemerkt de zaal uit te glippen.
Één blik door de hal was genoeg om zijn paniek tot nieuwe hoogten te laten stijgen. Remus was al bijna bij de trap! Hij zou hem nooit bij kunnen houden! Maar zoals altijd was paniek, gecombineerd met de wetenschap dat Sirius echt heel ontstemd zou zijn als hij het verknalde, als raketbrandstof. Het was moeilijk te geloven dat de modderige flits die over de marmeren vloer schoot een rat aan de adrenaline was.
Besluitend dat hij beter niet kon stoppen om te bedenken of het wel zo’n goed idee was, veranderde hij zijn beginkoers zodat hij recht op de linker balustrade van de trap af ging. Toen hij de trap bereikte - Remus was bijna boven - zette hij af, waarbij hij slechts lang genoeg ophield met rennen om in de lucht te komen, en meteen de pompende beweging van zijn pootjes weer hervatte. Tot zijn eigen opgetogen verbazing werkte zijn plan; zodra zijn voeten het nauwe rechte vlak waar de balustrade op rustte raakten, schoot hij met bijna onverminderde vaart verder. Er was net genoeg ruimte om te rennen. Als hij bleef bewegen zou hij misschien in één keer de top halen. Een, twee, drie vier vijf treden, tien treden - zijn ledematen gingen als een razende tekeer, zijn borst voelde te klein voor de rest van zijn lichaam - vijftien treden, zeventien, twintig - sneller sneller sneller sneller! schreeuwde een stemmetje zijn hoofd. Hij was er bijna, kom op, nog een beetje, nog maar een paar treden - en hij had het gehaald! En... hij schoot recht de lucht in omdat de zwaartekracht nog niet gemerkt had dat de grond op was. Wormstaart maakte een mooi boogje door de lucht en landde daarna plat op zijn buik.
Een tijd lang kon hij daar alleen maar liggen, hijgen, en hopen dat hij geen hartaanval zou krijgen. Hij wist niet hoe echte ratten het deden. Misschien lag het aan het feit dat hij nog maar zo kort geleden zijn faunatenvorm had weten te bereiken - het was Sirius en James veel sneller gelukt dan hem - of het feit dat zijn mensenlichaam al niet bepaald slank en fit was, maar Wormstaart dacht niet dat hij het meer dan een week zou uithouden als rat.
Waar was Remus? Wormstaart keek zwakjes om zich heen. Als zijn knaagdierenstembanden ertoe instaat waren geweest, had hij gekreund. Tijd om weer te gaan...
Dit ging nog minstens zes trappen en een dozijn gangen en zalen door (hij raakte al snel de tel kwijt vanwege het gebrek aan zuurstof in zijn hersenen), totdat ze aankwamen bij het portret van de Dikke Dame. Wormstaart was te laat om naar binnen te kunnen glippen, maar kon het niet opbrengen dat erg te vinden. Hij was te moe. Gelukkig kwam Remus al snel weer te voorschijn met zijn boekentas over zijn schouder. Niet zo gelukkig betekende dit dat Wormstaart weer moest gaan rennen. De trappen waren deze keer echter makkelijker; na zijn eerste uitglijder op de trap (of liever, van de trap af) tussen de zesde en vijfde verdieping, wachtte hij gewoon tot Remus de lagere verdieping had bereikt en liet zich dan vallen. Van de blauwe plekken zou hij gelukkig de volgende dag pas last krijgen.
Toen Remus zich in de bibliotheek installeerde om huiswerk te maken zocht Wormstaart een plekje voor zichzelf tussen twee boeken op een lage plank, vanwaar hij een oogje op de weerwolf kon houden zonder zelf gezien te worden, en kon hij een beetje bijkomen. Hij begon een beetje bang te worden dat hij misschien iets fout had gedaan in bij het transformeren, en dat hij daardoor zo snel uitgeput raakte. Of het kon ook gewoon zijn dat hij te dik was. Maar al snel verdwenen zelfs die gedachten, en moest Wormstaart moeite doen om wakker te blijven. Hij woog net afwezig de voor- en nadelen van het knabbelen op een stukje boek tegen elkaar af toen Lily Evers verscheen. Wormstaart schoot zo recht overeind als maar kon in het lichaam van een rat, en spitste zijn oren terwijl Lily Remus benaderde en een hand op zijn schouder legde.
Hij kon niet horen wat het was dat ze in zijn oor fluisterde en dat zijn uitdrukking zo somber liet worden, maar haar reactie (‘En denk maar niet dat je eronderuit kunt komen, Remus Lupos.’) was luid en duidelijk. Hij kon zien dat Remus het toch probeerde. ‘Het heeft geen zin Remus. Die hondenoogjes werken niet bij mij. En sorry dat ik het zeg, maar ze zijn helemaal niet zo effectief. Je ziet er maar vreemd uit zo, meer als het welpje van een wolf dan als een puppy.’
Remus was niet de enige die verstijfde door die nonchalante opmerking. Gelukkig leek Lily het nerveuze gegrinnik dat Remus uit zijn keel wist te wringen te zien als een teken dat hij het ermee eens was dat hij niet conventioneel schattig was.
Op Lily’s aandringen begon Remus zijn tas in te pakken. Doodsbang om weer achter hem aan te moeten rennen schoot Peter uit zijn schuilplaats toen Remus weg liep om een paar boeken terug te zetten op hun planken, en klom in de boekentas. Wormstaart probeerde zichzelf nog steeds onzichtbaar te maken tussen de rollen perkament en ganzenveren toen er een boek op zijn hoofd neerkwam. Het toverdrankenboek van Remus, aan het gewicht te oordelen.
Een beetje duizelig en platgedrukt, maar wel handig weggestopt werd Wormstaart meegedragen op Remus’ schouder terwijl Remus weggesleept werd door Lily. De kleine spion hield zijn oren gespitst, maar de andere twee kletsten alleen over koetjes en kalfjes. Bijna dwangmatig, merkte hij op. Na een tijdje werd de tas neergezet. Wormstaart werd bijna weer geplet. Hij baande zichzelf een weg naar de flap zodat hij zowel kon zien wat er gebeurde, als beter kon horen.
Ze waren aangekomen in een verlaten klaslokaal. Remus stond ongemakkelijk bij het bureau van de leraar terwijl Lily buiten Wormstaarts gezichtsveld rondliep en, naar de geluiden te oordelen, verscheidene spreuken door de kamer wierp. Gordijnen verschenen voor de ramen en kaarsen werden aangestoken. Het leek bijna romantisch. Wacht even, romantisch?
Lily dook weer op en ging met haar handen op haar heupen en haar hoofd schuingehouden voor Remus staan. Remus verstijfde onder haar blik.
‘We hebben een hoop werk te doen.’ zei Lily, en hief haar staf op. ‘Dus laten we beginnen.’
Met een zwiep van haar toverstok werd Remus’ schoolgewaad betoverd, zodat het op een galagewaad leek. Nog een zwiep, en haar eigen gewaad was een elegante baljurk geworden. Ze knikte, tevreden met het resultaat.
‘Geweldig. En nu, mijn beste Remus, ga jij me verleiden.’
Wat krijgen we nou? dacht Wormstaart.
Hoofdstuk Een: Neem Uw Posities In!
Hoofdstuk Twee: En Raak Ze Weer Kwijt...
Hoofdstuk Drie: Hergroeperen, En Snel
Hoofdstuk Vier: Dit Heet Een Botsing
Hoofdstuk Vijf: Ik Heb Het Jullie Gezegd - Dat Doet Pijn
Hoofdstuk Zes: Vandaag Spelen We Op De Tast
Hoofdstuk Zeven: Dat Zag Je Zeker Niet Aankomen
Hoofdstuk Acht: Dit Moet Een Droom Zijn
Hoofdstuk Negen: Gedraag Je Alsjeblieft
Hoofdstuk Tien: Wonder Boven Wonder